Als ik aankom bij de rivier is het nagenoeg donker. De hond holt voor mij uit. Zwart in het zwart. Die zie ik nooit meer terug. Ik ben vergeten een lampje om haar halsband te binden. Ik heb een talent voor het bedenken van zaken die handig zouden zijn geweest. Om me heen tekent de omgeving zich af in zwart-witschakeringen. Een boom, een struikgewas, een dinosaurus. Ik loop een stukje door, tot het struikgewas op me af komt lopen en een stier blijkt te zijn. Niks aan de hand.
Van achter me komt J. Ze roept al van een eindje zodat ik niet schrik. Haar contour is klein. Zelf is ze groots dus vandaar dat het me niet eerder is opgevallen. Met dat we elkaar een kus geven valt de eerste druppel uit de lucht. Het begint te regenen.
Goh zegt ze, het is fucking koud, april, nacht en het regent, zullen we een duik nemen?
Tuurlijk, zeg ik en haal mijn schouders op. Morgenvroeg heb ik een werkafspraak in Arnhem, aansluitend door naar een werkafspraak in Zwolle, aansluitend door naar vriend R, aansluitend naar mijn moeder om daarna nog terug naar huis te rijden. Als we elkaar woensdagochtend hadden willen treffen, J en ik, dan was het een tamelijk functionele duik geworden en dat ging niet deze week want er moesten bomen worden opgezet en bier gedronken. Wij doen dat beter ’s avonds want ook wíj hebben ons aangepast aan de maatschappij. Bomen opzetten gaat niet zo best op woensdagmorgen om negen uur.
We kleden ons uit en leggen onze kleren zo dicht mogelijk bij elkaar zodat de stapel straks nog vindbaar is. Over de horizon rent mijn hond achter de dinosaurus aan. Ik doe net alsof dat niet zo is en loop richting de oever. De rivier is een grote zwarte bak glim. We lopen gewoon door. De knop angst blijkt naast de knop kou te zitten. Als je de laatste weet te vinden, vind je de eerste dus ook moeiteloos. We zwemmen een stukje. Ik zou me ook hysterisch en panisch kunnen gaan gedragen, maar ik doe het niet en zwem terug.
Tien minuten later zitten we dicht tegen elkaar aan in de kroeg. Mijn huid tintelt. Iedereen draaide zijn hoofd om toen we met onze druipende haren binnenkwamen. Er is weinig leuker dan de mensen laten denken wat ze denken, weten dat ze gelijk hebben maar niets bevestigen noch ontkennen.
We drinken iets blonds met een hoog percentage. Ik bestel er nootjes bij. Ze praat en ik luister. Ik praat en zij luistert. Wij begrijpen verdomd veel van het leven, J. en ik. Wij begrijpen alleen niet zo goed waarom anderen er zo weinig van begrijpen. Dat is knap onhandig zo nu en dan. We nemen er nog een. Ik trek mijn laarzen uit. Aai de hond even die onder de tafel ligt en zijn mondhoeken juist schoonlikt.