Ik had al een week verstek laten gaan omdat ik zat te schrijven in Watou, nu dreigde ik weer onder te duiken. Niet in het ijskoude water samen met J, wat ik al meer dan een jaar iedere week doe, maar zonder haar in mijn eigen huis. Ik noemde werkdruk en virussen als excuus en geloofde dat ook, tot dat we het erover gingen hebben.
Ik kwam ’s morgens om half acht aan en zag haar al in de verte lopen. We hadden elkaar al een paar weken niet gezien. De honden trokken zich weinig aan van de geldende coronamaatregels en sprongen wild tegen elkaar op. Wij bleven op flinke afstand van elkaar staan. Onhandig legde ik mijn tas neer, pakte hem weer op, stelde voor eerst even te wandelen.
We liepen en wisselden de nodige informatie uit: hoe het gaat, met de kinderen, relatie, kan de hypotheek nog betaald worden, zijn de vakantieplannen afgeblazen?
Daarna liepen we terug naar het water.
Op de radio onderweg naar het water hoorde ik hoe de voorgaande nacht de koudste nacht van het jaar was geweest. De temperaturen waren tot min 6 gemeten. Aan de rand van het water was een dun randje ijs ontstaan. Ik keek ernaar toen ik met mijn zwemschoentje de eerste stappen zette. De lucht was helderblauw, een mooi soort blauw, niet dat tuttige zogenaamde jongetjesblauw, maar diep, donkerblauw.
We liepen erin. J. voor me uit. Voeten. Knieën. Even pauze. Diep doorademen. Navel. Door. Mijn longen springen open. Ik hijg. In en uit. Al gauw ontstaat er ruimte, zowel in mij als voor mij en ik zwem.
Als we zijn aangekleed gaan we met een flinke afstand van elkaar op het strand zitten. Ze schuift een kop thee mijn kant uit. We kijken over het heldere water.
‘Dankjewel dat je hebt aangedrongen,’ zeg ik. Ineens ben ik blij dat ik ben gekomen. Ook ineens heb ik in de gaten dat ik niet wilde, dat me iets dwars zat.
‘Wilde je niet?’ vraagt ze.
Ik haal mijn schouders op.
‘We zijn ver.’ Dat klopt. We hebben tijden gehad dat we zo nauw verbonden waren, dat we iedere stap van elkaar wisten, aanvoelden, of snel te horen kregen. Tegenwoordig zien we elkaar alleen nog maar tijdens de duik, drinken thee, houden elkaar op de hoogte en rijden weer ieder onze eigen kant uit. Nu we elkaar niet meer vast mogen houden is de afstand helemaal voelbaar. Maar daarnaast voel ik ook de mogelijkheid te overbruggen. Relaties bewegen als een golfslag, op en neer, heen en weer, soms sneller, soms langzaam, soms knalt de boel, soms kabbelt het. Wij doen dat ook. Volgende week zien we elkaar weer.
Voor we wegrijden, blijft ze even bij de auto staan en kijkt me aan
‘Ik vind het heel fijn dat je zo gelukkig bent,’ zegt ze. Ik schiet er van vol, stap in en rijd weg, zonder eerst een knuffel te geven, maar dat hoeft ook niet, we kunnen best even zonder.