‘We kunnen het ook níet doen,’ zegt J. We staan op het strand en kunnen de overkant van de Nevengeul niet zien door de mist. Het is een koude, grijze dag.
‘Ja,’ zeg ik en staar in de verte. Ik ben niet helemaal fit. Het snot zit zo vast in mijn holtes dat het er met geen mogelijkheid uitkomt, wat al dagen een stevige koppijn veroorzaakt.
‘Het zou een mooie blog opleveren, als we gewoon níet gaan,’ zegt ze. Ik knik. Klopt, dan kan ik het dáár een keer over hebben, over hoe we níet zijn gaan zwemmen ondanks het feit dat we ons dat wél hadden voorgenomen. Hoe we in staat zijn van onze eigen regels af te wijken omdat we autonome persoonlijkheden zijn die hun eigen beslissingen maken. Enzovoorts.
‘Maar we doen dit natuurlijk niet voor die blog,’ gaat ze verder. Nee, schudt mijn hoofd, we doen dit niet voor die blog, waar wel voor ben ik even kwijt. Ik trek mechanisch mijn schoenen uit. Ze is me al weer voor en loopt het water in. Ik pies eerst even het water rondom me warm, dat scheelt een beetje.
Toen ik onlangs met mijn broer in de sauna was, kreeg ik de kans mijn oefening eens publiekelijk te tonen. In de tuin van de sauna lag een grote zwemvijver, het water kraakhelder omdat niemand het zich in zijn hoofd haalde erin te gaan. Behalve ik natuurlijk. Het was doodeenvoudig. Ik trok er ook bekijks mee en deed daar tamelijk semi-ongeïnteresseerd over om het geheel nog wat extra kracht bij te zetten. Ik denk wel dat het werkte. Het zou natuurlijk nog veel stoerder zijn als het me gewoon écht niet zou interesseren wat een ander ervan zou vinden, dat het me niet eens zou opvallen dat de mensen keken, maar zo was het dus niet. Ik beantwoordde de open monden bij het uit de vijver klimmen met een nonchalant: ik heb geoefend hoor. Mijn broer deed er bijkans nog een schepje bovenop door in het bijzijn van volkomen vreemden te vermelden dat ik zo zeker weer die koude vijver in zou duiken, want dat doet ze het hele jaar. Ik vertel het verhaal grinnikend aan J. als we op de kant zitten met een beker hete thee in onze handen.
We zijn het jaar al rond. Minstens tweeënvijftig keer hebben we in de Waal gelegen. Het heeft ons geen wonderen opgeleverd, althans geen instant-wonderen. Maar J. en ik zien elkaar nu iedere week waardoor we nauwer betrokken zijn bij elkaars leven. Dat is fijn. Iedere week blijkt er iets anders voor ons klaar te liggen om aan te kijken, om op te lossen, om uit te spreken of aan te gaan. En als we daarin absoluut geen zak zin hebben, is er altijd nog het koude water dat gewoon zo lekker is aan je kop als je onder gaat. Mijn lucht hapert allang niet meer en ik hoef niet meer te gillen of te vloeken. Het is volkomen rustig in mijn lijf. Ik sta even tot mijn knieën in het koude water en loop er dan gewoon in. Zonder drama. We zwemmen en komen er weer uit. Áltijd lachend en roepen dan iets als: dát was een goeie!
Het kost me niets, geen geld en geen tijd, want een lange wandeling met mijn hond maak ik toch dagelijks.
De honden proberen achter ons een konijnenhol uit te graven. Ieder zijn meug.
‘We hebben het wél gedaan,’ zegt ze.
Ja knik ik, maar niet voor de blog, die schrijf ik zo ook wel.
Laat een Reactie achter