Voor mijn vrije studieruimte heb ik me voorgenomen alle werkplaatsen van Fontys te gaan uitproberen. Ik wil mijzelf de ruimte geven om de zeven hoofdzonden, als klassiek thema binnen de kunsten, in mijzelf te verkennen en deze uiten aan de hand van zeven verschillende kunstdisciplines. Voorwaarden zijn dat er niets goeds of mooi hoeft uit te komen, de kwaliteit van de eindproducten zijn van ondergeschikt belang. Ik wil ontdekken, ervaren, verkennen en spelen.
Ik ben de dochter van een timmerman, van een meubelmaker in hart en nieren. Mijn vader kwam iedere avond laat thuis met zaagsel in zijn haar en de geur van hout in zijn prikkende baard. Diezelfde lucht ontvangt me als ik op 2 maart de houtwerkplaats van de FHK binnenstap. Ik heb geen plan, geen zonde die verband houdt met hout, geen idee wat ik hier kom doen.
Al tijdens de rondleiding begint het te kriebelen. De machines geven me de kriebels. Ik wel eraan zitten, de groene knop indrukken en Los, op zijn Duits (jetzt geht’s los) maar nog steeds geen idee wat te maken.
Ik besluit te starten bij de afvalbak en vis er verschillende restplankjes uit. De radio staat hard. Als de beheerder is vertrokken ben ik de enige in de ruimte. Ik mag overal aankomen, alles aanzetten. Hij heeft me alle noodknoppen laten zien en al ben ik dan soms roekeloos of onnadenkend op andere vlakken; met grote hakkende, snijdende, zagende machines die zonder pardon mijn vingertjes kunnen afzagen ben ik echt reuzevoorzichtig. Ik heb die vingers nog nodig om te typen namelijk.
Mijn vader beunde iedere zaterdag bij. Dan maakte hij nog even een nieuwaanrechtblad voor oma, een kledingkast voor mij, een keuken voor de buren. Mijn grote broer ging regelmatig met hem mee. Ik geloof niet dat die bijzonder veel interesse had in hout, de werkplaats of het klussen maar hij verdiende regelmatig een zakcentje bij door mee te helpen: werkplaats opruimen, de boel aanvegen. Zelf ben ik welgeteld één keer meegeweest.
Het is niemand kwalijk te nemen. Ik was een meisje en mijn broer niet. Het lag gewoon niet in de lijn van denken bij mijn vader om uit te zoeken of ik misschien interesse zou hebben in het leren van zijn vak. Ikzelf kwam ook niet op het idee en dus vroeg ik er ook niet om.
Maar toen ik in die werkplaats stond, kriebelde het aan alle kanten. Ik had dit kunnen leren! Maar mooier nog: ik kan dit nog steeds leren! Ik zaag plankjes van verschillende houtsoorten in verschillende maten, schuur ze netjes af. Niet met de hand maar met de grote schuurmachine. Je moet het plankje goed vasthouden want als je hem loslaat, zit je vinger tegen dat fuckingsnellopende schuurpapier en dat doet teringveel pijn, maar dat terzijde. De zonde die hier het beste bijpast dringt zich onvermijdelijk aan me op. Jaloezie. Op al die jongens die altijd maar al die kansen kregen. Maar als ik er wat langer over nadenk verdwijnt hij even snel weer. Ik kan wel jaloers zijn op mijn broer omdat hij vroeger als jongen meer werd gestimuleerd in bepaalde dingen, maar tegelijkertijd realiseer ik me dat hij in andere zaken hoogstwaarschijnlijk minder werd gestimuleerd, de zogenaamde ‘meisjesdingen’. Dat zijn de zaken waarvan hij misschien nu wel denkt; verdomme had ik maar.
Die jaloezie beklijft dus niet zo. En als ik aan het einde van die dag naar huis rijd, met een doos vol met prachtige plankjes naast me op de bijrijdersstoel, besluit ik die zonden uit mijn plan te gooien. Het is immers míjn vrije ruimte en ik heb andere ideeën: ideeën die op die plankjes moeten. Ideeën die klaar liggen om uit mijn vingers te komen en ik kan niet wachten om voor het eerst naar de metaalwerkplaats te gaan.
Laat een Reactie achter