Het is vijfhonderdzevenenveertig dagen geleden. Vijfhonderdzevenenveertig nachten. De eerste weken schrok ik bijna iedere nacht wakker, altijd met die ontzette ademteug nog hangend in mijn huig. Dan met ogen open de donkere kamer in staren en wachten tot het besef langzaam indaalde. Rustig blijven. Doorademen. Overeind komen om beneden het knopje van de waterkoker in te drukken, de honingpot uit de kast te pakken en de laptop aan te zetten. Ik moest opschrijven wat ik niet mocht vergeten. Wat ik al veel eerder had moeten zeggen. Veel eerder had moeten wéten.
Tegenwoordig slaap ik ‘s nachts gewoon door. De meeste nachten. Vannacht niet. Het duurt nog negentien dagen voor ik de wereld alles over jou zal vertellen. Ik heb je niet gevraagd of dat wel mag. Alles is veel. Ik wist zelf niet eens hoe veel. Had daarvan zelfs geen idee toen ik begon te zoeken naar een antwoord op mijn grote vraag. Iedere hoek van je huisje tastte ik af. Ik doorzocht alle kasten, keek achter alle meubelen, trok ieder kledingstuk uit je kast. Er moest ergens een antwoord te vinden zijn op de vraag wanneer je was begonnen met dood gaan. Toen ik de kist vond, wist ik meteen dat dat het was. Dat ik het antwoord in die kist zou vinden.
Pas luisterde ik naar een mooi gesprek met Ap Dijksterhuis die in Kunststof vertelde over het onbewuste brein en dat vergeleek met de harde schijf van onze computer. Je werkt aan iets op die computer, bijvoorbeeld aan een boek, en terwijl je in Word zit te tikken doet die harde schijf nog allerhande andere dingen waar je als tikker niets van merkt. Nu gebeurt het ook, mijn oude laptopje gaat daar zelfs een beetje van zuchten, alsof ie me wel wil laten weten dat ie ondertussen hard aan het werk is. En dan ineens geeft ie me een melding: vergeet je niet binnenkort een update te draaien? Of: er zit een kleine error aan te komen, wacht even, oh ik heb het al opgelost – laat maar.
En Dijksterhuis vertelde dat ons brein dat ook kan, op de achtergrond doordenken over allerlei andere zaken en er, als het dan is uitgedacht, iets uitploppen: een idee of een ingeving.
Zo schrok ik in die eerste weken op een nacht eens wakker en dacht aan die kist. Ik moest die kist vinden! Die kist waarvan ik echt wel zo’n beetje mijn hele volwassen leven het bestaan kende. De kist waarover we het zijdelings wel eens hadden gehad. Zullen we samen de kist eens open maken? Ja goed idee, daar gaan we binnenkort eens voor zitten mam.
Wist ik veel dat binnenkort helemaal niet bestond.
Zo ging het vannacht niet. Vannacht lag ik door mijn verstopte neus en de keelpijn gewoon te woelen in mijn bed. Ik dacht aan de interviewer die me gisteren vroeg wat ik van jou nooit zou vergeten. Haar huid zei ik, en ik hield jouw gezicht weer even denkbeeldig tussen mijn handen en voelde haar onmiddellijk weer; jouw huid. Jouw zachte wangen en je warme handen.
Vannacht lag ik gewoon wakker en telde de dagen dat het nog duurt voor ik de wereld alles ga vertellen. Alles waarvan ik je dus nooit heb gevraagd of ik het wel mag vertellen.
Laat een Reactie achter