Midden in de nacht word ik wakker. Ik baal direct. Niet van mijn warme, zachte bed, maar van de snelle rekensom die zich in mijn hoofd voltrekt als ik op de wekker kijk: Over twee uur en drieënvijftig minuten lig ik in de Waal. Het is januari. Het water is momenteel nog geen zeven graden.
We spraken het een week eerder af. Vriendin J. en ik. Tijdens een wandeling door de Uiterwaarden. Onze honden stoven alle kanten uit. Het regende. We spraken de stress door, het gezeik in ons leven, de frustraties. We liepen alles lekker zogenaamd op te lossen, te analyseren. Van een afstandje zagen we zelf hoe we ineens verdomd veel leken op twee vrouwen van in de veertig die de boot hadden gemist. Nog even en we zouden uitdijen, onze haren functioneel kort knippen, onze cowboylaarsjes verruilen voor schoenen met een degelijke zool en een goed voetbed en simpelweg vergeten om regelmatig de muziek hard te draaien en te dansen. Brrrr.
Het idee kwam van haar: een jaar lang eens per week de Waal induiken. Op een vast moment, op een vaste plek. No matter what. Het had ook iets anders kunnen zijn waarmee we onszelf wakker zouden kunnen houden. Een manier om te stoppen met praten en analyseren, plannen maken en nadenken maar simpelweg dóen. Wat het ons nog meer zou brengen, zouden we vanzelf wel ervaren.
Er was slechts een blikwisseling voor nodig om te weten dat het gebeuren ging dit nieuwe plan. Het jaar is pas net begonnen. Ik had me voorgenomen een beetje normaal te doen dit jaar, nadat ik afgelopen jaar mijn baan al opzei en me drie maanden terugtrok in een huisje in het bos om een boek te schrijven. Normaal is een ruim begrip.
Ik zuchtte er wel bij, dat moet ik toegeven. Koud water. Ik háát koud water.
Ik lig naar het plafond te kijken. Nog anderhalf uur. Ik kan er net zo goed uitgaan en koffie zetten, misschien een stukje tikken. Het zou een reeks kunnen worden.
Laat een Reactie achter