Het regent en het is koud. Ik draag een wollen muts boven mijn grijns. Het gaat me weer goed: de feestdagen zijn voorbij, de boshut ontruimd, mijn huis is warm en weer vertrouwd. Er staan nieuwe avonturen in mijn sterren, dat snapt iedereen, maar ik heb me voorgenomen het even rustig aan te doen.

Naast me loopt vriendin J. Zij draagt een wollen muts boven haar snotneusje. Het staat haar leuk. We stappen stevig door en doen net alsof we daarmee de regen ontwijken, maar mijn spijkerbroek plakt na tien minuten al aan mijn bovenbenen. We hadden ook thuis kunnen blijven maar ontwijken van vervelende situaties is niet onze sterkste kant.

Onze honden zijn kwijt. Dat is niets nieuws. Ze stormen enthousiast de Uiterwaarden in en komen alleen soms even laten zien hoeveel stront ze hebben gegeten (die van haar) of hoeveel konijnen ze op kunnen (die van mij) maar wij zijn niet erg onder de indruk vandaag. We hebben zo onze eigen shit. Nouja, ik vandaag dus niet, maar zij wel. Haar blik is bedenkelijk. Ik wacht even af wat er gaat komen en vul de tussenliggende stilte even met geklep over mijn goede voornemens.

J. en ik zijn in de basis een beetje hetzelfde: hoge pieken, diepe dalen, gaan voor de waarheid geen confrontatie uit de weg (vermoeiend), kunnen slecht onze bek houden (bijzonder onhandig), en kennen slechts moménten van tevredenheid voordat er zich weer iets nieuws aandient waar aan gekloven kan worden (waarom nou toch?).

Gelukkig kunnen we heel goed afwisselen. Als het haar slecht gaat, gaat het mij vaak goed. Als het mij slecht gaat, gaat het haar prima. Dat is handig. De één kan de ander dus meestal bij de lurven pakken, even door het slijk trekken, wat reflectiemomentjes naar de kop gooien, een paar goede adviezen afvuren, luisteren naar al dat gemekker en gejank en dan op een bepaald moment de mond snoeren en even vasthouden tot het allemaal weer gaat. In een wandeling van zo’n anderhalf uur, krijgen wij elkaar doorgaans weer aardig op de rit.

Als we heen en weer over het strand zijn gelopen en ik het regenwater tot tussen mijn billen voel kriebelen, kijkt ze me ineens een beetje verlegen aan.

Ik wil iets, zegt ze. En ik zoek iemand om het mee te doen. Ze laat een lange stilte vallen waarin ze over de grijze rivier staart. Ze gaat me iets ongemakkelijks vragen.

Ik wil het al heel lang, zegt ze. In mijn hoofd maak ik pijlsnel een lijstje van de dingen die ik van haar weet en die in aanmerking komen. Ik word er een beetje zenuwachtig van.

Ik wil een jaar lang iedere week in de Waal zwemmen, no matter wat. zegt ze. Op een vast tijdstip, op een vaste plek en zien wat we dan tegenkomen in onszelf en ik wil het met jou.

Goddomme, denk ik.

Ja knik ik.

Nieuwe avonturen in de sterren, je ontkomt er niet aan.