Ik heb me teruggetrokken in Drenthe om te werken aan een nieuwe bundel. In de gerenoveerde boerderij aan de bosrand heb ik mijn intrek genomen in de bovenste kamer. De vloer is bezaaid met printjes, werk van de afgelopen tijd. Ik moet zoeken naar de gemene deler, het thema. Op bed ligt een stapel boeken van de bieb. Mijn laptop op het bureau. Als ik hier ben, word ik niet afgeleid.
Ik lees ‘Eerlijk’ (de kracht van echte openheid) van Paul Wilkes. Het is een interessante uiteenzetting over openheid en de geschiedenis van de biecht. Ik geloof bijzonder hard in de biecht. Niet in de biecht als een gang naar de kerk, het anoniem zuiveren of zelfs afkopen van je slechte geweten om vervolgens door te gaan waarmee je bezig was ongeacht de gevolgen daarvan, maar een ander soort biecht. De biecht is van oorsprong een erkenning van eigen gedrag ten opzichte van jezelf. De biecht is in verschillende culturen de straf an sich geweest. Dat is niet zo’n gek idee. Immers; om in staat te zijn publiekelijk toe te geven wat je verkeerd hebt gedaan, moet je in staat zijn in te zien wat verkeerd ís en waarom, moet je vervolgens in staat zijn in te voelen wat het heeft betekend voor de ander en wat het belang is te stoppen met dat gedrag. Als je het zo beschouwt, zouden dat wel eens effecten kunnen zijn die je met tien jaar gevangenis niet behaalt.
Ik had ooit een vriendje, een mattie, die heel hard beweerde dat er géén goed en geen fout bestond. We hadden daar vaak diepgaande gesprekken over. Ik probeerde maar te begrijpen wat hij bedoelde. De gedachte dat we minder zouden moeten oordelen, dat we onszelf niet de verhevenheid moeten toedichten dat we (beter dan de ander) het onderscheid kunnen maken in wat goed is en wat fout, vond ik interessant. Ik dacht dat dat was wat hij bedoelde. Maar hij gebruikte het ook als argument als ik hem ergens op aansprak wat ik niet zo tof vond: er bestaat geen goed of fout. Op dat soort momenten vond ik het een dooddoener, een makkelijke uitweg voor iemand die niet wil inzien wat voor consequenties gedrag kan hebben. Zijn eigen gedrag.
Afgelopen maandag ging ik eten bij de vrouw die mij een paar maanden geleden liet weten in dezelfde tijd als ik een relatie te hebben gehad met deze man. De man die ik, nadat die liefdesrelatie was doodgebloed, nog lang mijn mattie noemde. Nog voor de vrouw mij belde, was er een einde aan de vriendschap tussen de man en mij gekomen omdat de man mijn werk bleek te hebben gestolen. Over sommige handelingen hoef je niet voorzichtig te zijn. Die zijn gewoon fout en hebben consequenties. De dader zou zichzelf en de ander een plezier doen er voor ten biecht te gaan maar dat is aan hem. De biecht is er immers in eerste instantie op gestoeld groei en ontwikkeling van de dader doorgang te laten vinden. Je kunt er als dader ook voor kiezen dat niet te laten gebeuren. Het is een vrije wereld, tot op zekere hoogte.
Ik sta in de woonkamer van deze prachtige vrouw. Ze heeft uitgebreid voor me gekookt en de tafel mooi gedekt. We hebben over de telefoon al appjes en agenda’s naast elkaar gelegd en geconcludeerd dat we dezelfde teksten kregen, dezelfde koosnaampjes droegen, dat de één het huis binnen moet zijn gegaan op bijna hetzélfde moment dat de ander vertrok én dat het niet bij ons twee is gebleven. Brrrrr. Als het niet zo intens arm en pathetisch was geweest, zou het grappig zijn. Een klucht.
We houden elkaar vast bij de voordeur. Ik ben ook haar, zoals zij ook mij is en wij allen ook de ander zijn. Die gedachte schiet me opnieuw te binnen als ik op mijn knieën de papieren heen en weer schuif in de logeerkamer van de boerderij. Ineens zie ik de lijn. Het is heel duidelijk. Het was er al voor ik het had meegemaakt. Ik rangschik en herschrijf, stuur rauw werk naar mijn lief en vraag hem om zijn ongezouten mening, niet te liegen, nooit te liegen. Eerlijk? Ja eerlijk.
Laat een Reactie achter