Toen ik jaren geleden werd afgewezen voor het vak poëzie op de Schrijversvakschool was dat in eerste instantie een flinke dobber. Maar daarnaast vond ik het ook gênant! Ik had jarenlang gedichten geschreven. Ik had gedroomd over een debuut bij een heuse uitgeverij. Wie dacht ik wel niet dat ik was?
In al die tijd dat ik schreef had ik nog niet vaak werk aan anderen laten lezen. Daar kwam een einde aan toen ik met de opleiding startte. Zoals dat gaat bij een vakopleiding, was ik ineens niet meer bijzonder met mijn zogenaamde talent. Waar mensen het in mijn leven buiten de opleiding nog bijzonder vonden om te horen dat ik schreef, binnen de muren van de vakschool schreef immers iedereen. Mij was heus wel opgevallen dat er mensen beter schreven dan ik. Maar gedurende de acht weken dat ik het vak poëzie volgde, had ik van alles gelezen, uitgeprobeerd, nagedaan en gemaakt. Er was veel nieuw werk ontstaan dat ikzelf ook niet goed vond, in essentie wel aardig maar niet af, nog niet helemaal gelukt of ronduit vreselijk èn een beetje nieuw werk waarmee ik blij was. Maar ik had wel van alles geleerd en gemaakt en dat was de reden voor mij om de opleiding te gaan doen. Toen ik van de teleurstelling, dat door één beoordelend docent was besloten dat ik de komende drie jaar het vak niet mocht volgen, bekomen was, besloot ik er anders naar te kijken: mijn werk kon dan misschien in de ogen van de docent niet bijzonder genoeg zijn, maar daaruit kon je niet de conclusie trekken dat ik geen dichter was. Er was iets mis met hun manier van (be)oordelen.
Als je jezelf dichter noemt en je brengt werk naar buiten mag je verwachten dat mensen daar iets van gaan vinden. Een kunstwerk, want daar hebben we het over, kun je op verschillende manieren beoordelen; op originaliteit, op idee, op uitvoering, vakmanschap, boodschap of schoonheid bv.
Als je jezelf leerling noemt, of student zou niet centraal moeten staan hoe hoge ogen je gooit met je werk maar hoe je proces verloopt; of je leert, durft, maakt, nadenkt en uitprobeert.
Een gedicht is geen eenduidig eindproduct aan de hand waarvan je kunt zien wie de maker is en waartoe deze allemaal in staat is. “Zie een gedicht als een ding dat net als alle andere dingen bestaat omdat iemand een idee had, een ingeving. Hij volgde dat idee of ingeving, en gaf daar vorm aan,” zegt Lidewijde Paris heel terecht in haar boek ‘Een gedicht is ook maar een ding’. Deze omschrijving maakt het in een klap een stuk overzichtelijker. Een gedicht als ding dat bestaat omdat het gemaakt is. Niets meer dan dat. Hierdoor wordt het eensklaps ook ineens behoorlijk onbelangrijk wat een ander daarvan vindt. Je kunt het mooi, knap, lelijk, onbegrijpelijk of uiterst vernieuwend vinden maar doet het er eigenlijk toe? Het ding is, ondanks al die meningen toch nog steeds hetzelfde ding. Het is dus wellicht interessanter om te kijken wàt het ding je brengt.
Er is een gedicht van Pieter Boskma dat ik ooit las en waarin voor mij de poëzie in een klap samenviel.
Toen zag ik je verlegen (memories are made of this 2)
Toen zag ik je verlegen tegen mijn ooghoek leunen
en ineens moest ik wat rusten, midden op de kruising
van de Prinsen- en de Rozengracht. Wat is het lang
geleden, wat ging het snel voorbij, zoiets ontglipte mij
in het nog steeds oudgele en wat nevelige winterlicht.
Een lach sloeg van het ijs, daar zwierden fier de schaatsers,
de blos der overlevers op hun wang als een bestaansausweis.
Je stapte van je fiets en pas nu zag ik hoe bleek je was en
dat je ook geen kleren droeg, hoe vreemd en laag je lachte.
‘Het is weer tijd’ sprak je zacht, en sprong zo van de straat
op het ijs, droeg skibroek, bontjas, zonnebril en vonkte er
op hoge noren elegant vandoor. Vlak voor de boogbrug bij
de Hartenstraat, keerde je je om, hief je hand en zwaaide,
daadwerkelijk je zwaaide, je was het want je zwaaide,
en alles op die gracht, zonet, dat bleke naakte rare,
alles wat ik zag ja alles wat ik jarenlang… echt verdomd
je zwaaide tot je uitsteeg onder waarlijk overdonderende
wolken – in oranjepaarse concurrentie aan het worstelen
tegen een hemel van kobalt -, en ik je zo volkomen bleek
en prachtigblauw verlegen, niet langer tegenstrevend, net
als ik met de wijd gespreide armen van Okay nu moet het
maar eens wezen, zag komen en verdwijnen en weer
komen en verdwijnen, uit altijd nog datzelfde, oudgele
winterlicht en altijd hetzelfde halfronde donker.
Ineens begreep ik dat alles mocht en dat ik het zelf mocht weten en precies dat maakt poëzie voor mij zo onweerstaanbaar en nog belangrijker: precies dat maakt poëzie zo geschikt voor het onderwijs. Zei ik geschikt? Ik bedoel noodzakelijk. Als ik voor de klas sta vraag ik de leerlingen vaak; ‘wat kom ik hier eigenlijk doen?’ Dan roepen ze in koor:
‘je komt poëzieles geven!’
‘Wat kom ik geven?’ roep ik dan.
‘pohezieieieles!’
‘Wat is dat dan pohezie?’vraag ik ze. Rijmen zit altijd in het antwoord. Dat het rijmt, verhaaltjes die rijmen, of gedichtjes zijn poëzie. In de vier weken dat ik in de klas kom om de groep les te geven werken we toe naar een eigen gedicht. Ze gaan op zoek naar wat ze willen vertellen en gaan dat vertellen op de voor hun perfecte manier. Dát is poëzie volgens mij. Vandaar dat het zo divers is en vandaar ook dat geen enkele docent tegen een leerling zou moeten zeggen: jij hebt t niet, stop er maar mee.
Ik vroeg mijn collega dichters ook wat poëzie is. Bij sommigen bleef het heel lang stil. Anderen lieten nooit meer van zich horen en weer anderen mailden me pas terug toen ik zelf de vraag al was vergeten. Dit zeiden ze:
Linda Vogelzang: Poëzie is woordkunst, waarbij de tekst (over het algemeen):
– kort is (zowel de regels als de tekst in z’n geheel)
– een taalspel is met de betekenis van woorden
– muzikaal is (door gebruik van rijm en/of klank en ritme)
– over alles kan gaan, maar je vaak ‘de dingen’ anders laat zien dan in alledaagse teksten, doordat vorm, taalspel en muzikaliteit samen vallen.
Ted van Lieshout: Poëzie is spelen met taal
Tsead Bruinja: poëzie is mij verzetten tegen het bedenken van een definitie van poëzie omdat poëzie daarvoor te groot en te divers is.
Hanz Mirck: Poëzie is hyperbewust en geconcentreerd taalgebruik waarbij vorm en inhoud elkaar aanvullen op basis van gelijkwaardigheid.
Saskia Stehouwer: poëzie is dansen met taal
Frouke Arns: Poëzie is de olifant in de kamer, de luis in de pels, de spijker op de kop, het fossiel in je oude lagen. Het is de klap in je gezicht, de aai over je bol, de hand op je heup. Het is de spiegel waarin je met groenste vijverblik jezelf herkent, de ander. Het is klank en dans, feest en rouwstoet, het zijn twee dametjes die in de zomerse gracht zwemmen, terwijl je hen vanaf je balkon gadeslaat, hun bleke benen als kikkerpootjes open en sluit, het is de wesp die keer op keer probeert door de heldere ruit, het zijn de haartjes op de gele frambozen, het zijn de wortels van de bomen, ondergronds verbonden, onttrokken aan ons zicht, het zijn de tomaten, ja de tomaten, die je kust, voordat je ze halveert.
Sommige dichters leverden ook zulke lange antwoorden in dat ik ze hier niet kan opnemen en anderen bléven maar nadenken. Zo verliep mijn app-gesprek met Babs Gons:
Babs Gons: O ja Heidi:
Babs Gons: ‘Poetry is a diary kept by a sea creature who lives on land and wishes he could fly.’ Carl Sandburg
Heidi: ah mooi thanks!
Heidi: en de jouwe?
Babs Gons: haha, ik spaar heel veel van dit soort definities…ik maak ze eigenlijk nooit zelf 🤔
Heidi: tis echt vet lastig maar ik verzamel dichters definities dus give it a go 😉
Babs Gons: dit komt dichtbij: Poetry is the language of urgency. It’s timely and timeless.
Zelf denk ik er het mijne van, en dat klinkt ongeveer zo: poëzie is alles en poëzie is niks en alles daar tussenin, zolang de dichter zelf maar zéker weet dat ‘t poëzie is. Punt uit.
Heidi,
Wat een hartverwarmend stuk proza over poëzie. Als leraar Nederlands gedurende een hele periode van mijn loopbaan ondernam ik inzake poëzie hetzelfde als jij. Altijd waren de leerlingen geboeid en tuk op een gedicht schrijven en lezen. Hoe komt het toch dat we dat na de puberteit afwijzen?
Verder heb je me een stevige opsteker aangereikt inzake gedichten schrijven. Wijze woorden. Begin 80 van de vorige eeuw geraakten enkele van mijn gedichten in een literair tijdschrift verdwaald. Daarna was het uit. Ik kom gewoon al veertig jaar niet meer aan de bak. Ik noem me dan ook de minst gelezen schrijver van het Nederlandse taalgebied… ‘Een gedicht is idd ook maar een ding.’
Ik weet niet wat het ergste is, afgewezen worden op de Poëzievakschool of afgewezen worden door alle redacties van alle poëzietijdschriften. Meestal omwille van potsierlijke argumenten.
Feit blijft dat gemis aan lezers na vijftig jaar gedichten schijven! Ongetwijfeld moeten die er zijn… Ieder ‘ding’ heeft wel zijn aftrek.
Alphonse
Sóh! Dat lucht op. Mooi openhartig verhaal.
Sóh! Dank voor ’t delen.
Dag Heidi
Wat een helder artikel over wat poëzie eigenlijk is. Het geeft me weer moed in de onzekerheid over de vraag of mijn werk wel poëzie is, laat staan goede poëzie.
Het artikel bracht me even terug naar de oorsprong van mijn poëzie, naar de reden waarom ik poëzie schrijf (uit een soort luiheid of de snelheid van tijd): met zo weinig mogelijk woorden een zo groot mogelijke wereld proberen te onthouden, het is zo weg.
Dank nogmaals
Groet Wietse Hummel
NB: het kan zijn dat er door mij tweemaal op jouw artikel is gereageerd. Dan is dat per ongeluk. De eerste reactie leek niet verzonden. En verder de hartelijk groeten aan Tsead!