Met vriendin J. ben ik bij Wende. Wende schreeuwt. Wende zingt. Wende ís. De nood is hoog. Mijn hart scheurt een beetje open bij de vaatjes.

Als ik naar huis fiets door het donker probeer ik zonder handen. Het lukt nog. Bij de boshut gooi ik mijn fiets in de struiken en ga even op een stronk zitten wensen dat er per ongeluk een pakje sigaretten in mijn zak is gevallen, maar dat is niet het geval. Melancholisch, dronken en verdrietig zijn, werkt nóg beter als je erbij rookt, dat is nu eenmaal zo. Maar zonder lukt ‘t ook. Ik ben melancholisch over het leven in het algemeen maar in het bijzonder over de kunst en over de liefde. Van beiden vind ik dat het to-taal noodzakelijk dient te zijn. Op het moment op de stronk vind ik het allemaal ook nog eens íntens van belang. Ik zet daar hele bomen over op zo met mijzelf in het donkere bos. Ik snáp het ook allemaal erg goed ja.

Als ik de volgende dag wakker word, is daar nog maar een klein beetje van over. Mijn fiets is kwijt. Ik heb hoofdpijn, de douche gaat niet aan en er staan me vijf hele uren lesgeven te wachten. Ook blijk ik de liefde weer eens een bijzonder noodzakelijk appje te hebben gestuurd, waar hij niet erg geamuseerd op reageert. Hij vraagt of de bomen een beetje naar mijn kop zijn gestegen. Daar reageer ik maar beter even niet op, want ja dat zijn ze ja. Ze doen dat regelmatig tegenwoordig. De bomen en de zuurstof maar in dit geval is het toch meer de schuld van Wende met haar noodzakelijke boodschappen. Soms weet ik gewoon niet hóe het allemaal in mij moet passen; dat hele gedoe dat leven heet en dan loop ik dus over.

Als je overloopt, zoals ik dat met enige regelmaat doe, zijn er maar twee dingen die helpen: het eerste is een overloopvat. Daar kun je zelf voor zorgen mits je er op tijd aan denkt. Een overloopvat kan zijn: het schrijven van een goed gedicht, een bíjzonder goed gesprek voeren (de meeste gesprekken voldoen dus niet) een half uur keihard dansen, geweldig de liefde bedrijven (met iemand die je waanzinnig lief hebt en die jou dat ook heeft en dat ook kan laten zien, anders werkt’ t dus niet) Dat zijn de belangrijksten. De rest helpt niet écht.

Het tweede is vertrouwen. Het vertrouwen dat je over mág lopen en dat er dan niets ergs gebeurt; dat je niet stikt of verdwaalt, dat niemand je afdankt of in de steek laat, dát vertrouwen zorgt er doorgaans vreemd genoeg voor dat je niet overloopt. Je loopt dus niet over als je weet dat je over mág lopen. Dan hoeft het overlopen niet meer. Ik loop nog steeds zo nu en dan over.

De dag na het overlopen geef ik mezelf daar eerst eens even flink over op de kop, als niet iemand anders me voor is, of nadat iemand anders me voor is geweest. Zo ook dit keer. Daar moet ik dan ook weer over huilen. Wat een gedoe is het weer met mij. Eerst overlopen en dan weer dweilen en dan weer overlopen omdat je weer staat te dweilen. Houdt het dan nooit op? Nee natuurlijk, bedenk ik me ineens, het houdt niet op, niet vanzelf.

Ik ben uitgedweild. De koppijn is allang verdwenen. Mijn fiets is weer thuis gekomen.

Ik heb mijzelf al van een wekelijks-terugkerende-tsunami tot een af-en-toe-buiten-haar-oevers-tredend-riviertje weten te brengen. Hoe knap is dat? Dat laatste restje mag gewoon blijven. Dat is nu eenmaal zo. Ik noem dat vertrouwen.

He gatver, ga ik nu dan nooit meer overlopen?