Nadat ik als twintigjarige van Enschede naar Nijmegen verhuisde, hebben we elkaar nooit meer gezien. Maurice, de vriend van mijn grote broer, overleed afgelopen woensdag op 48-jarige leeftijd. Terwijl hij beneden op de bank een film afkeek, scheurde er een adertje open in zijn hoofd en dat was dat.

Mijn broer en ik rijden ieder in onze eigen auto naar Nijverdal. We kunnen om zeven uur ’s avonds afscheid nemen van Maurice. Het heeft me de hele week bezig gehouden. In mijn dromen kwam hij nog even voorbij. Ik herinnerde me uit het niets hoe hij taugé door de lasagne gooide en dat we op een avond zo veel in zijn kleine studentenkamer hadden zitten roken met gesloten ramen dat er zwarte roetvegen op onze wangen zaten.

Voor het uitvaartcentrum hebben de mensen zich verzameld. Om zeven uur gaat de deur open. Met anderhalve meter afstand lopen we naar binnen, tekenen keurig op rij af het condoleanceboek, ontsmetten onze handen, wandelen langs de naasten, glimlachen vriendelijk, maken vreemde gebaren zonder handen te geven en staan na drie minuten totaal verbouwereerd weer buiten.

Mijn broer en ik. Verderop allemaal onbekenden. Ik dacht eraan dat ik zou kunnen roken, maar dat doe ik al jaren niet meer. Zelfs niet op dit soort momenten. We staan daar maar. Het is kloteweer. We hebben de dag vrijgemaakt om afscheid van Maurice te nemen en zijn in drie minuten klaar.

‘Zullen we gewoon nóg een rondje?’ vraagt mijn grote broer. Ik knik en zet de pas in zonder daar nog over te twijfelen. Als we binnenkomen in het stil. Onmiddellijk komt er een medewerkster van het centrum naar ons toe. Ze trekt haar wenkbrauwen op want ze herkent ons.

‘We doen nog een rondje want we zijn nog niet klaar,’ zeg ik. Mijn grote broer en ik lopen door. Het boek en de ontsmetting laten we dit keer links liggen. De familie kijkt verbaasd op maar mijn grote broer legt onmiddellijk uit, dat drie minuten te kort was, dat we buiten stonden en nog niet klaar waren. Dan herkent Maurice’ moeder mijn broer pas, haar gezicht klaart even op: ‘och Mark,’ zegt ze, ‘jij bent veel bij ons over de vloer geweest hè!’ Hij knikt. Ze is haar kind verloren. Ik druk het gevoel dat dat zou kunnen uitdrukken stevig aan de kant. Geen ouder wil daarover nadenken. De broers en zussen stappen uit de rechte lijn die ze zojuist nog vormden. We herkennen elkaar ondanks de mondkapjes en praten, maken een paar grapjes. Bij het horen van de stem van zijn broertje knijpt mijn strot even dicht. Na al die jaren herken ik het geluid, de tongval, de kleine hapering tussen zijn woorden. Maurice zijn stem zit nog in zijn broertje. Dat vind ik mooi. Als niemand kijkt, leg ik even mijn hand op de kist.

Dan lopen we voor de tweede keer naar buiten. Nu kunnen we naar huis. Dag Maurice. Het leven is een flikkering dat samenvalt in één grote toevalligheid. Daar ben je. En daar ben je niet meer. Ik hoop dat al dat in de tussentijd was het onmeunig de moeite waard maakte!