Ik mailde Ted van Lieshout met de vraag of ik hem op een kop koffie mocht trakteren om hem ondertussen te kunnen bevragen over zijn kijk op poëzieles in het basisonderwijs. Hij mailde terug: kom maar langs. Dus stond ik vanmorgen met een taartje in mijn handen op de stoep.

Van Lieshout is kunstenaar en dichter. De lijst gepubliceerde werken is eindeloos. Veel van zijn boeken vielen in de prijzen. Naast gepubliceerd werk worden zijn teksten gezongen en gespeeld op televisie en in het theater. Zijn boeken zijn met zijn eigen tekeningen geïllustreerd. Kortom een veelzijdig kunstenaar, vandaar ook dat hij vorig jaar zelf met een kunstboek voor kinderen kwam (Wat is kunst, 2020).

Wat hem als maker voor mij nóg interessanter maakt, is het feit dat hij niets lijkt te schuwen. De gedichten voor alle leeftijden gaan over alle zaken die we in zo veel literatuur tegenkomen: leven, liefde, dood, seks, maar dan toch net even anders. En dat komt vooral omdat de gedichten van Ted alle ruimte nemen die ze kúnnen nemen. De gedichten geven exact weer wat ik mijn leerlingen vertel over poëzie: het mág wel rijmen, maar het hóeft niet, het mág wel lang zijn, maar het hóeft niet, het mág wel een einde hebben, maar het hóeft niet, het mág wel keurig, maar het hóeft niet, het mág wel ergens op slaan, maar het hóeft niet.

Ik vertel leerlingen altijd dat de dichter in zijn gedicht precies en hélemaal op zijn eigen manier zegt wat hij wil zeggen. Ik geef de kinderen geen poëzieles omdat ik vind dat ze goede gedichten moeten kunnen schrijven, maar omdat ik geloof dat het van meerwaarde is als ze begrijpen dat er verschillende manieren zijn om iets over te brengen, dat je daarvoor op zoek moet naar wát je dan wilt overbrengen en waarom en moet leren ontdekken hoeveel ruimte er in al die mogelijkheden zit, en dáár dan ook nog eens voor durven gaan staan. Dat is nogal wat.

Het proces staat voor mij dus centraal. Het eindproduct is van ondergeschikt belang. Een kind kan immers een heleboel hebben geleerd zonder direct in staat te zijn het ook allemaal toe te passen en uit te voeren. Dat laatste heeft soms ook gewoon een beetje tijd nodig. Maar waar ik in mijn onderzoek nou vooral achter wil komen is de vraag; wat heeft die leerkracht dan nodig om op die manier poëzieles te geven?

Ted is er duidelijk in: handvatten. De leerkracht is (in de meeste gevallen) geen kunstenaar. Je kunt niet van die leerkracht verwachten dat ie al ‘dat zweverige gedoe van die kunstenaar’ zomaar begrijpt. De leerkracht heeft doelen te behalen. Handvatten heeft hij nodig om zijn stuur goed vast te kunnen houden, en misschien een route, dan komt ie echt wel ergens uit.

Dus als ik vind dat waarnemen, associëren en uitproberen belangrijke voorstadia zijn van het daadwerkelijke schrijven van een gedicht, dan moet ik de leerkracht handvatten geven om zelf lessen waarnemen, associëren en uitproberen te kunnen verzorgen en niet praten over poëzieles.

Het is een prachtige dag eind oktober. Als ik dwars door de stad naar huis fiets, brandt het zonnetje boven mijn pet. Voor het eerst realiseer ik me dat ik al die jaren helemaal geen poëzieles heb gegeven. Ik heb lesgegeven in creatief maken en denken en heb de poëzie daarvoor gebruikt en dat is toch echt wat anders. Bedankt Ted, voor het fijne gesprek en de lekkere koffie!