In de periode dat ik met een burn-out thuis zat, kreeg ik paniekaanvallen. Ik wist niet wat het was, een paniekaanval, maar als ik me er een voorstelling bij had moeten maken, had het er in geen geval zo uitgezien als het eruit zag.

Ik zou me hebben kunnen voorstellen dat er paniek bij me zou kunnen ontstaan omdat ik me het slecht aflopen van bepaalde situaties levendig zou kunnen voorstellen. Bijvoorbeeld het feit dat ik niet meer naar mijn werk kon. Ik zou me zorgen kunnen maken over hoe lang dat zou duren en of het ooit weer goed zou komen. Daar zou paniek van kunnen komen. Een paniekaanval.

Maar nee, wat er gebeurde was iets totaal anders. Er ontstond paniek over totaal ongrijpbare, niet realistische, niet eens heldere, meest onlogische situaties, die ik toen en ook nu niet eens meer goed kan omschrijven. Er was geen sprake van hysterie of onophoudelijk huilen. Ik explodeerde niet. Ik ímplodeerde en in mij was niets. Eén groot donker niets waaruit ik slechts de conclusie kon trekken dat het allemaal afgelopen was of dan op zijn minst snel zou zijn. Ik kan het alleen maar in clichés beschrijven; het gevoel dat de grond onder me wegzakte, dat ik aan de rand van een afgrond stond op het punt neer te storten. En dat het donker om me heen was. Heel erg donker.

Het lukte me niet om te eten want er leek voortdurend iets vast te zitten in mijn keel. Ik kon niet slapen. En als ik toch wegdommelde, schrok ik na een paar uurtjes weer wakker. Bang. Ik was bang. En had geen idee waarvoor.

Het is al enkele jaren geleden. Mijn oplettende huisarts schatte de situatie ernstig genoeg in om mij snel aan de pillen te zetten. Ik was het stadium van yoga, mindfulness en goede eetpatronen ver voorbij. Antidepressiva en slaappillen.

Na een paar weken al, kwam ik eruit. Het licht ging aan als de sfeerlamp van Philips. Ik wist direct dat het ergste achter de rug was.

Nu moet je weten dat ik een behoorlijk positief ingesteld mens ben. Het glas is halfvol. Ik zie kansen. Ik denk in mogelijkheden. Ik mag dan wel gek zijn, maar ook dat is al lang niet meer iets wat mijzelf afschrikt. Ik ben niet gediagnosticeerd maar menig therapeut heeft wel een voorzichtige gok gedaan: beetje van dit, vleugje van dat, je moet niet verbaast zijn als dát er ook nog uitkomt, Heidi. Prima.

Achteraf gezien ben ik blij dat ik die periode heb meegemaakt. Ik was te ver gegaan, was mezelf kwijtgeraakt. Het is voor altijd en altijd een waarschuwing in mijn achterhoofd: ik moet bij mijzelf blijven en mij omringen met mensen die lief voor me zijn, die mét me zijn, niet in eerste plaats altijd maar voor henzelf zorgen zelfs als dit ten koste gaat van mij.

Als ik ergens de angst zoals ik die destijds heb ervaren, aan zou moeten ophangen is het wel de angst om alleen te zijn. En dat zijn we op een bepaalde manier allemaal. Alleen. Maar daarin kunnen we elkaar toch maar mooi omhelzen.

In die angst was ik als mens het aller aller alleenigst tussen alle allenige mensen.

Aanstaande donderdag ga ik met een klas 4 havo naar het EL-DE Haus in Keulen. We gaan daar onderzoeken wat angst is. Wat spanning is. Na ons bezoek gaan we schrijven. Ik begeleid ze daarin. Het EL-DE Haus is een voormalig Gestapo Hoofdkwartier. Jongeren hebben er tijdens WOII vastgezeten en zijn er verhoord. We kunnen wel raden naar hun angst. Donderdag gaan we het teruglezen in de teksten op de muren. Daar ben ik een beetje bang voor. We doen elkaar wat aan, wij mensen. Misschien zouden we onze eigen angsten eens wat beter moeten (durven) aanschouwen. Onze angsten zeggen alles over onze verlangens. Misschien als we ze beter zouden kennen, zouden we ze niet ten koste van een ander hoeven te vermijden maar misschien zelfs beter in staat zijn onze verlangens na te jagen. We zouden het samen kunnen doen. In het licht misschien, zelfs een beetje huppelend, sprak de gek.